De paradox van de poëzie |
Inhoud Taal & Betekenis |
Is de visser nu dood of droomt hij slechts?
Lucebert publiceerde zijn Visser van ma yuan in 1953. Tien jaar later twistten twee letterkundigen in het literair tijdschrift Merlyn over de interpretatie van dit gedicht. Het was de tijd van de Koude Oorlog en de dreiging van de atoombom. Eén van de twee meende daarom dat de rust van de visser in de tweede strofe de rust is van de dood: de bom is gevallen, de wereld verkeert in chaos, de visser is door radioactieve besmetting gedood. De andere literator, die dat maar onzin vond, kreeg uiteindelijk gelijk toen Lucebert hem in een brief liet weten dat "de visser halfslaapt, een dutje doet en droomt". Het gedicht geeft volgens hem alleen weer wat ons ook zelf bij het vissen zou kunnen overkomen: "we zitten te vissen in een bootje met een hengel en omdat deze manier van vissen nu niet bepaald een vreselijk actieve bezigheid is, kan het gebeuren dat we wat gaan suffen en wat gaan dromen. En meer niet, is er niet."
Niet meer dan een droom?
Een droom, meer is er niet, zegt de dichter. Nemen we daar genoegen mee? Natuurlijk zou je deze kwestie kunnen afdoen met de constatering dat Lucebert slechts een droom beschrijft. Dat hij slechts een voorstelling van een oude Chinese schilder op knappe wijze tot leven wekt. Want een staaltje knap dichtwerk is dit zeker. Tweemaal drie regels telt het, allemaal strikt consequent gesteld in viervoetige trocheeën (– ∪ | – ∪ | – ∪ | – ∪) . In die regels een opeenstapeling van o's die het gedicht net zo domineren als de kleur geel in het schilderij van Ma Yuan. Ongetwijfeld vervangt het woord 'varen' in de eerste versregel het woord 'vliegen' niet uitsluitend om de overeenkomst tussen vissen en vogels aan te geven. Het allitereert ook met 'vogels'. Bovendien zou het woord 'zwemmen' hier qua klank als een valse noot volstrekt uit de toon vallen. De omkering van 'vogels' en 'varen' kan zijn bedoeld om de reeks o's zo lang mogelijk vol te houden.
Alleen al om de vorm verdient dit gedicht bewondering. Maar er is wel degelijk meer, ondanks de relativerende opmerking van de dichter dat het hier slechts gaat om een droom. Daarmee verwaarloost hij het feit dat dromen een betekenis kunnen hebben die verder reikt dan hun uiterlijke verschijningsvorm. En ziet hij niet - of wil hij niet publiekelijk toegeven - dat dit meesterlijke woordschilderijtje dieper steekt dan zijn vorm.
L
Lucebert, Verzamelde gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam 2002