Wat heel is, kunnen wij niet zien, het is
te groot, het past ons niet en niet
in onze hoofden

maar wat aan mootjes, haksel is, verkiezeld,
kruim, gepureerd, verstoven of ontbonden –

al het verdeelde zit voorgoed in ons.


Eva Gerlach (Kruim)


Als runderen handen hadden om te schilderen

Heraclitus staat, net als de taoïsten Lao Tzu en Zhuang Zi, aan de wieg van de filosofie. Alle drie behoren ze tot de eerste denkers die afweken van het gangbare mythisch-religieuze wereldbeeld. Zoals overal elders in de wereld, hadden de vroeg-Griekse en de vroeg-Chinese cultuur het antwoord op fundamentele levensvragen gezocht in mythen. Daarin bepaalden goden het lot van de wereld en van de mens. En die goden waren, met al hun hebbelijkheden en onhebbelijkheden, tegelijk het spiegelbeeld van de mens. Xenophanes (577 - 480 v. Chr.), een jongere tijdgenoot van Heraclitus, gebruikte voor het oude mythische godsbeeld een vergelijking die wel iets weg had van een projectietheorie:


Als runderen en leeuwen handen hadden of met handen konden schilderen en kunstwerken scheppen, zoals mensen, dan zouden paarden het uiterlijk van goden schilderen gelijkend op dat van paarden en runderen als dat van runderen.


De maan een klomp steen
De eerste filosofen baseerden hun onderzoek naar de werkelijkheid op nauwkeurige waarneming van de verschijnselen in de natuur, zoals de kringloop van de seizoenen en de omloop van de hemellichamen. Uit de observaties van deze 'natuurfilosofen' ontstonden de eerste wetenschappen: de sterrenkunde, de wiskunde en de natuurkunde. Dat de zon elke dag opkomt en weer ondergaat, dat de zomer elk jaar overgaat in de herfst en de winter in de lente, bracht hen tot het inzicht dat alles ontstaat en vergaat en weer ontstaat in een eeuwigdurend cyclisch proces. Het ene komt of overwint doordat het andere gaat of verliest. Elk ding en elk proces kenmerkt zich door een eenheid van tegenstellingen: groei, verval, leven en dood. Alles verkeert in een constante toestand van verandering met als drijvende kracht de strijd tussen die tegenstellingen, een strijd die - paradoxaal genoeg - de voedingsbodem is voor een verborgen samenhang. Uit wat elkaar tegenstreeft, ontstaat de mooiste harmonie, zegt Heraclitus. Alles is één in eeuwige, spontane verandering, zeggen zijn taoïstische geestverwanten.


Honderd scholen
De eerste stappen weg van het religieuze en mythische denken werden gezet in samenlevingen die een intensieve uitwisseling kenden met andere culturen. De staat Song, waar zowel Lao Zi als Zhuang Zi vandaan kwamen, stond in het oude China bekend als exporteur van lakvoorwerpen. De Griekse stadstaten, als Milete en Athene, hadden hun welvaart te danken aan de lucratieve zeehandel in het Middellandse Zeegebied. De confrontatie met andere zeden en gewoonten leerde dat de eigen moraal en het eigen wereldbeeld niet de enige mogelijke waren. Daarmee verloren ze hun vanzelfsprekendheid. Er ontstond zelfs twijfel aan het bestaan van oordelen met een objectieve geldigheid. Een explosie van filosofische richtingen was het gevolg. Song kende wel 'honderd scholen'. Eén daarvan - die van de retorici - probeerde met paradoxale stellingen de algemeen geaccepteerde waarheden te ondermijnen. De sofisten, hun tegenhangers in Athene, doceerden dat de werkelijkheid wordt gekenmerkt door contradicties. Daarom zijn in elke kwestie twee tegengestelde meningen te verdedigen en bezitten beide meningen ook evenveel geldigheid. Deze ontwikkeling ondermijnde het geloof in het bestaan van betrouwbare kennis omtrent de werkelijkheid. Als niet uit te maken valt welke mening of theorie de juiste is, bestaat er dan wel een juiste mening of theorie? En wat voor zin hebben filosofische discussies dan eigenlijk?



14. Stel dat jij en ik een discussie zouden beginnen






C

Vergelijk de uitspraak van Xenophanes met de opmerking van Spinoza hieronder.


Voorts zegt ge dat het u ontgaat wat voor een God ik heb, indien ik hem het zien, horen, opmerken, willen enz. ontzeg, en niet wil aannemen dat deze handelingen op eminente wijze in hem aanwezig zijn; dit doet mij vermoeden dat er naar uw opvatting geen groter volmaaktheid is dan die welke door de genoemde attributen tot uitdrukking kan worden gebracht. Dit verwondert mij niet, want ik geloof dat als een driehoek kon spreken, hij op dezelfde manier zou zeggen dat de goddelijke natuur op eminente wijze driehoekig is, en dat een cirkel zou zeggen dat de goddelijke natuur op eminente wijze cirkelvormig is. En zou ieder zijn eigen attributen aan God toeschrijven en zichzelf aan God gelijk maken en al het overige zou hem wanstaltig voorkomen. 


Spinoza (geciteerd uit zijn brief aan Hugo Boxel, november 1674)





L

Vergeer, Charles, Eerste vragen: over de Griekse filosofie, SUN, Nijmegen 1990

Spinoza, Briefwisseling (vertaald en van aantekeningen voorzien door F. Akkermans, H.G. Hubbeling, A.G. Westerbrink), Wereldbibliotheek, Amsterdam 1977