De eerste rede van de mens is een zintuiglijke rede. Zij is het die als basis dient voor de intellectuele rede. Onze eerste leermeesters zijn onze voeten, onze handen, onze ogen.
Jean-Jacques Rousseau
Een woordenwisseling die uitmondt in een lied
De grote alles verklarende systemen zijn dus, net als God, doodverklaard. Wat overbleef zijn 'allerlei waarheden', ofwel deelperspectieven die afhankelijk zijn van persoon, plaats en tijd. Maar is uit al die perspectieven dan niet enig samenhangend beeld van het menselijk lot te reconstrueren?
Volgens de Zweedse dichter Lars Gustafsson moet in de talloze tegenstrijdige filosofische wereldbeelden toch ergens een 'oorspronkelijke gedachte' te onderscheiden zijn. Een gedachte die de onderlinge samenhang blootlegt. Daarvoor moeten we, zo zegt hij, de proposities van de filosofen op dezelfde manier tegemoet treden als de stemmen van merels die net voor zonsopgang klinken. Luister naar de heftig twistende filosofen net zo alert als naar die merels, want - zo zegt hij - "dan zouden zij op dezelfde wijze klinken: een onbegrijpelijke woordenwisseling in een of andere tuin, die net voor zonsopgang uitmondt in een lied".
In een tuin in België
werd ik midden in de nacht gewekt
door luide merelgesprekken.
Deze stemmen, die zo levendig elkaars
lokroepen en replieken lijken te
imiteren en reproduceren,
hun modulaties en herhalingen,
die alle de signalen willen variëren
en toch het herkenbare behouden,
als in een oude Provençaalse sestina,
de eigen echo van de coloratuurzangeressen en zangers, sotto voce,
en een oorspronkelijke gedachte, zo helder,
zo vreemd, zo droog, in al haar warmte,
dat zij achter de zanger
het oorspronkelijk reptiel verraadt.
Want in de een of andere oorspronkelijke tuin
zijn slang en vogel een en dezelfde.
Precies zo zouden reptielen zingen, als zij konden.
Precies zo klinkt de zang uit de tuin van het Paradijs.
Als men op dezelfde manier zou kunnen luisteren
naar de geschiedenis van de filosofie, de heldere en weerbarstige,
de spottende en ontwijkende,
de insisterende en de koppig terugkerende,
de heftig twistende en de ironisch sceptische filosofieën,
dan zouden zij op dezelfde wijze klinken:
een onbegrijpelijke woordenwisseling in een of andere tuin,
die net voor zonsopgang uitmondt in een lied,
heel helder kristal, niet koud,
heel warm, te warm om aan te raken,
de laatste echo uit een oorspronkelijke tuin,
de laatste gloeiende kool uit een oorspronkelijk vuur.
Lars Gustafsson, De zang van vogels, een echo uit het oorspronkelijke paradijs
Het lied van de dichters
Scherp luisteren. Dat moeten we dus, om in de schimmige woordenwisseling van de filosofen de echo van een oorspronkelijke gedachte te horen. Waar anders zouden we ons oor te luisteren kunnen leggen dan bij de meest oorspronkelijke denkers, de Chinese en Griekse natuurfilosofen? Zij waren het immers die als eersten hun stem verhieven tegen het heersende religieus-mythische wereldbeeld. Als nog ergens een laatste gloeiende kool uit het 'oorspronkelijk vuur' te onderscheiden valt, dan zou dat in hun gedachtegoed moeten zijn. En als we heel aandachtig luisteren, dan ontdekken we datzelfde vuur in het lied van de dichters. Ook zij beseffen dat alles samenhangt en zich kenmerkt door de eenheid van tegenstellingen. En net als de allereerste filosofen gaan ze uit van het natuurlijke en concrete. Ze volgen de 'logica van het concrete' waarin zintuigen en rede ten nauwste op elkaar betrokken zijn. Hun instrumentarium bestaat niet uit abstracte begrippen, maar uit observaties van de overeenkomsten en verschillen die schuilen in de natuur, dat wil zeggen in de verzameling van levende wezens en levenloze dingen. Dichters gebruiken de 'zintuiglijke rede'. Daarmee ontsteken ze hun fakkels steeds weer aan het oorspronkelijk vuur.
***
L
Gustafsson, Lars, Een raadselachtige verdwijning, Een keuze uit de gedichten 1950 - 1996 (vertaling J. Bernlef), De Bezige Bij, Amsterdam 1999