poëzie is nutteloos
ze ronkt en ratelt niet

vult geen vuilniszakken

trekt geen condensstrepen in de lucht


tb 


L

de paradox van de poëzie

Denken vermindert de kans op vis

Heb je alles bij je

Vissen met Verschoor is rustig en goed.
'Niet denken,' is zijn advies.
'Denken vermindert de kans op vis.'

De Door Zeelten Gevreesde
hangt vol stoeltjes, kussentjes en mesjes
en twinkelende schaartjes.

'Hm,' zegt hij, turend naar de sterren
in de Deense zomernacht,
'reken maar dat daar een hoop vis zit.'


Filosofen zoeken naar het laatste woord. Het verlossende woord dat de waarheid onthult. Dichters niet. Zij zoeken naar het eerste woord dat een nieuwe kijk geeft op de werkelijkheid. En omdat het eerste woord nieuw en onwennig is, klinkt poëzie vaak raadselachtig. Zo ook bovenstaand gedicht van Frank Koenegracht. Een visser, genaamd Verschoor, geeft een wijze raad. Wijze raad? Wat bedoelt hij met die intrigerende zin 'denken vermindert de kans op vis'? Normaal vermindert luid praten of stommelen in het vissersbootje de kans op een aardige vangst. Maar denken? Dat lijkt absurd. Totdat we de bijnaam van de visser nader bekijken: 'De Door Zeelten Gevreesde'. Dat klinkt als een archaïsche stijlfiguur rechtstreeks afkomstig uit Homerus' Odyssee ('de rozenvingerige dageraad', 'de wolkenverzamelaar Zeus'). Hier komt een regel van pas die Frank Koenegracht elders schreef: 'Zeelt is een erg donkere vis die stil onder het water ligt. Je ziet hem nooit, maar hij is er wel; net als de ziel.' Meneer Verschoor is visser, maar tegelijk lijkt hij de dichter te vertegenwoordigen die aast op diepverscholen zielenroerselen. En als je daar greep op wilt krijgen, zo luidt dus zijn boodschap, werkt denken averechts.


Vis tussen de sterren
In de tweede strofe krijgt het gedicht een mythische dimensie als de visser/dichter Verschoor lijkt te versmelten met het uitspansel waarnaar hij even later verwijst. Hij is immers omhangen met schaartjes die net zo twinkelen als de sterren in de Deense zomernacht. De visser/dichter wordt, gelijk de hemel, drager van twinkeling en krijgt hier even de allure van een god uit de klassieke mythologie. En dan is daar nog de mysterieuze opmerking van Verschoor dat bij de sterren een hoop vis te vinden moet zijn. Vis tussen de sterren? Wil hij hier aangeven dat de vangst schuil gaat in het heelal? En wat omvat die vangst? Iets dat met de ziel te maken heeft? Antwoorden op existentiële vragen? Om welke antwoorden op welke vragen het ook gaat, ze liggen in elk geval verscholen ergens tussen die onmetelijke opeenvolging van gebeurtenissen van na de oerknal. Zoiets stellen staat gelijk aan beweren dat die antwoorden nooit te vinden zijn.


Onderzoek naar aardse feiten  
Denken levert niets op, zegt dit gedicht. Ondertussen heeft de interpreterende lezer een hoop denkwerk verricht. Deze negen regels van Koenegracht geven in kort bestek een goed inzicht in het paradoxale karakter van poëzie. Menig gedicht combineert elementen die elkaar ogenschijnlijk uitsluiten. In een simpel tafereel en eenvoudige taal kan het een complexe inhoud uitdrukken. Met de grootste ernst beschrijft het de ongelooflijkste absurditeiten. Via irrationele beelden roept het associaties op die alleen met intellectuele inspanning te interpreteren zijn. Het gedicht zweert zowel het denken als de taal af en doet er tegelijk een krachtig beroep op. Daarmee beweegt de poëzie zich op het scherp van de snede tussen taal en werkelijkheid. 


De grootste paradox van de poëzie is de verzoening van irrationaliteit en rationaliteit. Wat dat betreft neemt ze een middenpositie in tussen religie en wetenschap. De overeenkomst met religie zit in het gebruik van archetypische beelden. Die slaan een brug tussen de duistere wereld van emoties, intuïties en instincten (met andere woorden van de zielenroerselen), en de lichte wereld van de zichtbare verschijnselen en de ratio. Met de wetenschap deelt de poëzie de empirie, het onderzoek naar aardse feiten, los van speculaties over het bovennatuurlijke. Zowel in de wetenschap als in de poëzie staan de ervaring en de waarneming voorop. Het verschil zit in de invalshoek. De wetenschap analyseert en ontleedt de zichtbare werkelijkheid in afzonderlijke feiten. De poëzie associeert en openbaart vooral de onderlinge samenhang tussen die feiten. Op die manier belicht de dichtkunst de keerzijde van de rationaliteit. Maar uiteindelijke doet de dichter wat de wetenschapper ook doet. In de woorden van Lucebert:


Hij oordeelt niet maar deelt mede van dat waarvan hij deelgenoot is.


Ingewikkeld?

Maakt de poëzie het niet allemaal ingewikkeld? Ja, wellicht. Maar niet nodeloos ingewikkeld. Toegegeven, de lezer moet moeite doen. Hij moet een gedicht vaak herkauwen. Maar na vertering van een rake strofe rest dikwijls meer helderheid dan na het lezen van een uitgebreide filosofische verhandeling. Een 'nuchtere' rationalist, zou nu kunnen tegenwerpen dat Verschoor, teruggebracht tot de kern, een deur wil opentrappen die al lang wijd open staat. 'Op de grote levensvragen bestaat geen antwoord.' De rationalist weet dat natuurlijk al lang. Wie gevoel heeft voor de werking van poëzie, dringt echter dieper door onder het oppervlak van dat abstracte weten. Een goed gekozen poëtisch beeld laat hem de werkelijkheid ook ervaren. Bij hem groeit zo'n beeld ver voorbij de verstandelijke lezing uit tot vele betekenissen, mede gevoed door voorgaande leeservaringen. Zoals een anonieme twaalfde eeuwse Perzische dichter zei: "Als je het woord roos opschrijft, trillen duizend bladzijden mee".


Of Frank Koenegracht zelf bewust de hier beschreven betekenissen in zijn gedicht heeft gelegd, is onbekend. Tegelijk is dat van weinig belang. Wat telt, is wat Verschoor bedoelt in de interpretatie van de lezer. We moeten (mogen) een beroep doen op onze eigen verbeelding, ervan uitgaande dat een goed gedicht op zichzelf staat; dat het zich door publicatie heeft losgemaakt van de intentie van de dichter en betekenis krijgt door de associaties die het loszingt bij de lezer. Hoe deze lezer in het geval van Verschoor aan zijn interpretatie komt? Door het meetrillen van bladzijden die beschrijven hoe de vis in de mythologie van talloze volken als symbool fungeert voor verborgen wijsheid. Bladzijden uit de oude Arthur-legenden waarin de tafelgenoten van de Visserkoning door het eten van een vis 'deel hebben aan de hemelse zaligheid'. En ook een bladzijde met een gedicht van Chris van Geel.


Een reiger loopt voorzichtig
op hoge poten door
de sloot en brengt zijn spieden,
ook als het donker is,
als witvis aan het licht.


In dit vers verschijnt de dichter niet in de gedaante van een menselijke, maar van een dierlijke visser. De dichter is een reiger, spiedend naar prooi dat in het donker van het onbewuste verborgen ligt. De dichter, aldus van Geel, loopt op hoge poten door de sloot en brengt ook wat duister is, aan het licht, concreet als een vis, "wit van een helderheid die alle eigenschappen wist van het donker waar hij uitkomt." De witvis is het gedicht.


Vogels en vissen
De visser in het bootje bovenin elke pagina van deze website is in 1125 geschilderd door de Chinese landschapschilder Ma Yuan. Dit tafereel inspireerde Lucebert tot het schrijven van de Visser van ma yuan:


onder wolken vogels varen
onder golven vliegen vissen
maar daartussen rust de visser


golven worden hoge wolken
wolken worden hoge golven
maar intussen rust de visser


Na het onderzoek naar de rol van de visser en de vis in de gedichten van Frank Koenegracht en Chris van Geel, ligt de volgende interpretatie van Luceberts raadselachtige, korte gedicht voor de hand.


Tussen wolken en water rust een visser in zijn bootje. Boven hem bewegen de vogels zich langs de wolken, onder hem de vissen in de golven. De vogels vliegen niet, aldus de dichter, maar varen (dat wil zeggen zwemmen). En de vissen zwemmen niet, maar vliegen. Dit suggereert een overeenkomst tussen het ene element - de lucht - en het andere element - het water, tussen het luchtdier en het waterdier. Wat zich beneden voordoet, spiegelt zich in wat zich boven voordoet. En omgekeerd. Of de visser zich daarvan bewust is, blijft in het midden. Hij rust, doezelt misschien weg in een halfslaap. Die rust houdt zelfs aan als het weer - in de tweede strofe - omslaat en de twee elementen van lucht en water samenvloeien tot één onstuimig universum. De scheiding lost op. 'Daartussen' wordt 'intussen'. De ruimte wordt één. Er is nog slechts gelijktijdigheid. En de visser, die blijft onbewogen temidden van al het geweld. Zijn onverstoorbaarheid geeft hem het aura van een Chinese Wijze die stoïcijns het woelen van de werkelijkheid buiten hem uitzit en ondertussen niet ophoudt te azen op vis. Dat maakt hem ook tot evenbeeld van Verschoor, de mythische visser/dichter van Frank Koenegracht, en van de reiger/dichter van Chris van Geel. Alle drie betogen dat de dichter aan het licht brengt wat zich schuil houdt in het duister van het onbewuste, in de grondeloosheid van het universum. Het gedicht als openbaring. 






L

Bronzwaer, WLessen in lyriek, Sun, Nijmegen 1993


Geel, Chr. J. vanEen bundel over zijn poëzie, Reflex, Utrecht 1997


Geel, Chr. J. vanDierenalfabet, Het omliggend vee, G.A. van Oorschot, Amsterdam 1978


Koenegracht, FrankZwaluwstaartjes, De Bezige Bij, Amsterdam 1994


Kopland, RutgerGedichten 1966-1999, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1999


Lucebert, Verzamelde gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam 2002


Vestdijk, SDe glanzende kiemcel, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1991