Mijn excuus, grote vragen voor mijn kleine antwoorden.
Duld, geheim van het bestaan, dat ik draadjes uit je sleep peuter.
Wislawa Szymborska
Voorbij de Grote Vragen
In tegenstelling tot de filosofie stelt poëzie geen expliciete vragen. Poëzie geeft 'slechts' woorden aan gedachten, gevoelens en ervaringen. Aan harde feiten dus. Feiten zoals de angst en de onzekerheid die ten grondslag liggen aan diezelfde grote vragen. Zo verwoordt poëzie ook de onmacht om de werkelijkheid te achterhalen. In het 'Gesprek met de steen' van de Poolse dichteres Wislawa Szymborska probeert de ik hardnekkig door te dringen tot het binnenste van een steen en die steen zijn geheimen te ontfutselen. Maar de steen weigert toegang, laat alleen zijn buitenkant zien. "Zelfs aan stukken geslagen," zegt hij, "zullen we hermetisch gesloten blijven." Met andere woorden, de werkelijkheid laat zich slechts aan de oppervlakte kennen. Tot haar essentie doordringen kunnen wij niet. Zij valt niet tot op het bot te analyseren, zelfs niet wanneer we haar uiteen peuteren in duizend minuscule deeltjes. Als we Szymborska's beeld van de steen verder doortrekken, dan bestaat dus bijvoorbeeld geen antwoord op de klassieke filosofische vraag of de werkelijkheid (de wereld) uit iets, of uit niets is ontstaan. Dat antwoord ligt diep in het 'binnenste van de steen', dat wil zeggen diep in de werkelijkheid, verborgen. En dan bestaat ook geen antwoord op de vraag wie of wat ten grondslag ligt aan die werkelijkheid.
In haar gedicht analyseert Szymborska onze onmacht niet, maar ze beschrijft ons vruchteloos streven om te weten in de vorm van een metafoor. Die stelt ons het feit van die onmacht glashelder voor ogen. Onontkoombaar en juist daardoor nog acceptabel ook.
L
Szymborska, Wislawa, Uitzicht met zandkorrel (vertaling Gerard Rasch), Meulenhoff, Amsterdam 1997