Filosofie hoor je eigenlijk alleen te dichten.
Ludwig Wittgenstein
Waarvan men niet spreken kan
Zowel de filosofie als de poëzie probeert een vinger te krijgen achter de werkelijkheid. De filosofie doet dat door expliciet Grote Vragen te stellen. Vragen over de grenzen van onze kennis, de bronnen van onze moraal, de zin van ons bestaan. In de woorden van Immanuel Kant: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? Wat is de mens?
De afgelopen 2500 jaar hebben talloze filosofen op die vragen hun tanden stukgebeten met als resultaat evenzovele antwoorden. De mensheid is er nog steeds niet uit en zal er wel nooit uitkomen. Volgens Ludwig Wittgenstein komt dat door de ontoereikendheid van de taal. Door het gebruik van steeds dezelfde misleidende woorden blijven we ons blind staren op steeds dezelfde schijnproblemen. Hij trok daaruit de conclusie dat de meeste filosofische vragen zinloos zijn. We kunnen ze voortaan maar beter negeren, zo meende hij. De laatste stelling uit zijn Tractatus Logico-Philosophicus luidt: "Waarvan men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen". Mooi gezegd, maar niet echt bevredigend denken we dan, volhardend als we zijn. Het bloed kruipt immers waar het niet gaan kan. De grote vragen blijven knagen. Een fraai dilemma. Is er dan echt geen uitweg? Misschien wel. Misschien kunnen we terecht bij de poëzie.
L
Genova, Judith, Wittgenstein, A Way of Seeing, Routledge, New York & London 1995