God zij dank dat stenen slechts stenen zijn en rivieren niets dan rivieren. 


Fernando Pessoa


Ik heb  hem nooit gezien

De werkelijkheid van binnenuit leren kennen, dat lukt ons nooit, aldus Szymborska. Dus komen we ook nooit te weten of een god voor die werkelijkheid verantwoordelijk is. Een onoplosbaar mysterie, beaamt de Portugese dichter Fernando Pessoa. In het ontrafelen van dat mysterie moet je geen energie steken. Verspilde moeite. En wat je al helemaal niet moet doen, is dan maar geloven in dingen die je niet met de zintuigen kunt waarnemen:


Ik geloof niet in God omdat ik hem nooit heb gezien.
Als hij zou willen dat ik in hem geloofde,
Zou hij ongetwijfeld met mij komen praten
En mijn kamer binnenstappen
En mij zeggen: Hier ben ik!


We weten dat er bloemen zijn

Rest ons nu slechts een empirische kijk op de wereld, een kijk die is gebaseerd op zintuiglijke ervaring? Zo op het eerste gezicht wel, ja. Elk weten begint bij onze zintuigen. We weten dat er bloemen zijn, want we kunnen ze ruiken, plukken en in een vaas zetten. We weten dat er bomen zijn, want we kunnen in hun schaduw zitten, we kunnen ze omhakken en opstoken in de open haard.

Zo, dus dat is alles wat er is, en verder kunnen we er alleen maar het zwijgen toe doen? Nou nee, zegt de dichter. Met die zintuiglijke waarneming kunnen we meer dan alleen registreren, en in letterlijke zin 'kennis nemen van'. Luister naar Pessoa, die eerst het bestaan van god ontkent, omdat die nog nooit met hem is komen praten, en dan zegt:

Maar als God de bloemen en de bomen is
En de bergen en zon en het maanlicht,
Dan geloof ik in hem,
Dan geloof ik in hem op ieder uur,
En mijn hele leven is één gebed en één mis,
En één communie met de ogen en door de oren.
Maar als God de bomen en de bloemen is,
En de bergen en het maanlicht en de zon,
Waarom dan noem ik hem God?
Ik noem hem bloemen en bomen en bergen en zon en maanlicht.


Wie zijn ogen de kost geeft, zo concludeert de dichter, ziet het 'goddelijke' in de natuur en houdt zich verre van gedachten over god, de ziel en de schepping van de wereld. "Dat alles is onecht, dat alles wil niets zeggen." Welk nut, zo vraagt Pessoa zich af, schuilt in het denken aan de "innerlijke zin van het heelal", wanneer "het eerste ochtendlicht straalt, en langs de rand der bomen een zacht en glanzend goud de duisternis verdrijft". Hij volgt liever de natuur, die hij gehoorzaamt "door te leven, spontaan":


En ik heb hem lief zonder aan hem te denken,
En ik denk mij hem door te zien en te horen,
En ik ga met hem op ieder uur.


Bovenstaande fragmenten komen uit het gedicht 'Er is metafysica genoeg in denken aan niets'. Met dit gedicht schaart Fernando Pessoa zich onder de dichters en filosofen die god hebben ingeruild voor de natuur, in de betekenis van 'al-wat-bestaat', het 'alles-ons-omringende'. Op de plaats van een imaginair godsbeeld stellen zij een tastbare werkelijkheid waarvan wij mensen onontkoombaar deel uitmaken. Als sprake is van religieuze ervaring, dan komt die voort uit een intens besef van verbondenheid met een alomvattend geheel dat je 'goddelijk' kunt noemen (of niet, als je daar allergisch voor bent). Pessoa verwijst ernaar met de opsomming 'bloemen en bomen en bergen en zon en maanlicht'. De Griekse wijsgeer Herakleitos gebruikt het begrip logos (daarover later). De Chinese filosofen Lao Zi en Zhuang Zi spreken van Tao.


4. Je vindt het ook in stront






L

Caeiro, Alberto (Fernando Pessoa), De hoeder van kudden (vertaling en nawoord van August Willemsen), Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen 2003

Pessoa, FernandoGedichten (vertaling August Willemsen), Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen 1991