Eeuwen en eeuwen
hebben wij gedacht
dat het wezen ergens achter de verschijning
in de diepte schuilt.


K. Michel


L

De poëtica van Rutger Kopland

Omdat geluk een herinnering is

Een mooi schilderij en een mooi gedicht roepen herinneringen op aan wat je nog nooit hebt meegemaakt. Met de weemoed die daarbij hoort: zo is het dus, alsof we even zagen hoe de wereld eruit zag toen wij er nog niet waren en eruit zal zien als wij er niet meer zullen zijn. Hoe zij haar gang gaat, ook zonder ons.

Rutger Kopland schreef deze regels in zijn boek over Jopie Huisman, de voddenkoopman en schilder van afgedankte, waardeloze voorwerpen waar niemand meer naar omkijkt. Een verweerd emaillen botervlootje, een paar versleten pantoffels, een rafelige lappenpop. Elke schaduw, elke verkleuring, elke slijtplek daarop heeft de schilder met intense aandacht weergegeven, alsof hij zeggen wil: verder kijken dan de buitenkant heeft geen zin, het wezen van de dingen ligt verborgen aan het oppervlak. Het is een kwestie van goed kijken om te zien wat we voorheen niet zagen.


Een dichter die zijn vak verstaat, zo zegt Rutger Kopland, doet wat deze schilder uit het Friese Workum doet. Hij vestigt onze aandacht op zaken die er wel zijn, maar waar we doorgaans geen oog voor hebben. Hij opent als het ware een gordijn waarvan je niet wist dat het open kon en waardoor een uitzicht verschijnt op een wereld die je herkent zonder hem ooit te hebben gezien. Alsof je ineens ervaart hoe de wereld is. Goede poëzie brengt iets in herinnering waarvan wij ons tevoren niet bewust waren, iets dat diep in ons brein ligt opgeslagen. Daarmee 'herinnert zij ons aan het onbekende', met een gevoel van weemoed en ontroering als gevolg.


Het mechaniek van de ontroering
Weemoed en herinnering. Volgens Rutger Kopland zijn dit de sleutelmechanismen die in elke kunst momenten van ontroering scheppen. Zijn poëzie is er dan ook van verzadigd. Van alle gedichten die Kopland heeft geschreven, illustreert het volgende misschien wel het best hoe het 'mechaniek van de ontroering' werkt.


Geluk was een dag aan een vijver
in gras met bomen
tot in de hemel omkringd


ik was er het kind van god en
mijn grootvader - beide stierven
geluk is gevaarlijk


de vijver is gaan liggen met de avond
zo spiegelglad dat hemel, bomen en gras
zich herhalen onder de aarde


angst en heimwee - beide vragen mij
terug


Hier brengt de dichter een moment uit zijn jeugd in herinnering. Pas die herinnering - zoveel jaren later - zorgt voor een geluksgevoel waarvan hij als kind geen besef had. De dichter schrijft deze regels op latere leeftijd. De avond is in figuurlijke zin gevallen, de wind is gaan liggen. Daardoor ontstaat ruimte voor bespiegeling, waarbij het heden reflecteert in het verleden en omgekeerd. Deze inhoud vindt zijn perfecte tegenhanger in de vorm van het gedicht. Daarin is ook herhaaldelijk sprake van spiegeling en omgekeerde herhaling. Het gras, de bomen en de hemel van de jeugd, worden de hemel, de bomen en het gras van de man op leeftijd. De opwaartse beweging is daarmee in een neerwaartse omgebogen. De god en de grootvader in de tweede strofe vinden hun tegenhanger in respectievelijk de angst en de heimwee twee strofen verderop. Dit effect wordt bereikt door plaatsing van deze twee woordcombinaties direct voor het woord 'beide', dat wordt herhaald. Dezelfde stijlvorm (plaatsing van woorden in een equivalente positie) treedt nogmaals op aan het eind van het gedicht. Daar staat het woord 'terug' op een aparte regel, waardoor het niet alleen extra nadruk krijgt, maar bovendien - als eerste woord van de regel - eenzelfde plek inneemt als het woord 'geluk' waarmee het gedicht begint. De vergelijkbare positie van beide woorden maakt ze in zekere zin synoniem, wat nog eens wordt versterkt door het gebruik van het dubbele halfrijm (geluk/terug) en het gelijke metrum (een jambe). De plaatsing van 'terug' op een aparte regel heeft nog een extra effect: het maakt de constatering 'geluk is gevaarlijk' tot middelste regel en daarmee tot scharnierpunt van het gedicht. De alliteratie tussen de woorden geluk en gevaarlijk versterkt daarbij de gelijkstelling van beide begrippen.
Deze hele vormtaal van het gedicht onderstreept het centrale thema, namelijk dat ontroering of geluk ontstaat door een terugblik op het onbesefte, ofwel een herinnering aan het onbekende. Tegelijk wordt duidelijk hoe gevaarlijk en hoe vluchtig en broos dat geluk is.  


Zo andersom is alles, misschien
Iets onbekends tot leven wekken. Iets in herinnering brengen dat in het brein ligt opgeslagen en er niet is voordat het onder woorden wordt gebracht. Zo vat Kopland zijn taak als dichter op. Zijn uiteindelijke doel is daarmee onze 'breekbare relatie met de wereld te beschrijven'. Om dat te bereiken maakt hij veelvuldig gebruik van de paradox. Deze stijlfiguur stelt extreme en op het eerste gezicht onverenigbare tegenstrijdigheden aan elkaar gelijk. Zij dwingt zo tot denken voorbij de cliché's van het normale taalgebruik, de enige manier om te herkennen wat we nog niet wisten. In de gewone alledaagse taal en logica hanteren we onbewust het beginsel van de tegenspraak: A kan niet gelijk zijn aan niet-A. De paradox doorbreekt die conventie. Zij toont het gevaar in geluk en de aanwezigheid van wat er niet is, net zoals een boom die is omgehakt, afwezig is en tegelijk aanwezig voor wie hem daar ooit heeft zien staan. Door zijn onredelijke inhoud lijkt de paradox het denken uit te schakelen, het verstand ten prooi te geven aan de irrationaliteit. In werkelijkheid zorgt de paradox alleen voor tijdelijke uitschakeling van de conventionele rationaliteit waarmee we onze wereld overzichtelijk en het onbegrepene buiten de deur proberen te houden. In plaats daarvan stelt zij - in de woorden van Kopland - een explorerende rationaliteit die 'luistert naar wat we nog nooit hebben gehoord en zegt wat nog nooit is gezegd'. Eén van

Koplands gedichten eindigt met een regel waarin hij het paradoxale karakter van de werkelijkheid samenvat. 'Zo andersom is alles, misschien', staat er. Daarop volgt de slotregel 'Ik zal dit uitleggen', alsof hij zeggen wil dat zijn hele oeuvre één poging is om dit schijnbaar tegenstrijdige te onderzoeken.


Niet van geluk noch van verdriet
Bij zijn onderzoek richt Kopland zich onder meer op de vraag van de plaats die wij mensen in de wereld innemen. Met vele collegadichters stelt hij dat

we leven in een koud, onverschillig heelal. Lucebert zei al 'een broodkruimel te zijn op de rok van het universum'. A. Roland Holst omschreef de condition humaine met de regel 'wij zijn maar als de blaren in de wind, ritselend langs de zoom van de oude wouden' . Rutger Kopland spreekt van een fundamentele eenzaamheid. We worden omringd door nacht, stilte en leegte. Er is sprake van één groot komen en gaan, waardoor wij op deze wereld slechts passanten zijn. De dominante factor is verlies, de constante terugkeer van het afscheid, het verdwijnen van alles en iedereen. Wie echt doordrongen is van deze verpletterende werkelijkheid, raakt echter niet bevangen door verdriet, maar vindt in dat besef juist berusting.


Wereld je bent een geduldig woord
de een of andere god sprak je uit
en je liet hem uitspreken, wereld


wereld zeg ik en ik zie de nacht
wereld zeg ik en ik hoor de stilte
wereld zeg ik en ik voel de leegte


niet van geluk noch van verdriet
maar van eenzaamheid stromen onze
ogen en oren en handen vol wereld


zie hoe paarden voortjagen over
de horizon voor hun zwaaiende koets
en de mist hen zwart maakt en wit


hoor hoe de violen van Händel hun
kelen openen en zich uitzingen
uithuilen om dat komen en gaan


voel de windstille herfstlucht over
de huid van je wuivende handen
bij dit afscheid, deze terugkeer


wereld zeg ik waarom deze eenzaamheid
maar de vraag is het antwoord, ik
moet dit opgeven, dit opnieuw beginnen.



                             ***



C

Het gevoel en het weten dat de wereld zoals wij die zagen de werkelijkheid niet was, maar oplost en plaatsmaakt voor de wereld die wij niet kennen, dat is de ervaring waar het om gaat.


Rutger Kopland

 


L

Kopland, RutgerGedichten 1966-1999, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1999


Kopland, RutgerHet mechaniek van de ontroering, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1995


Kopland, RutgerMooi, maar dat is het woord niet, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 1998


Kopland, RutgerJopie Huisman, De Toorts en Vribo, Haarlem 1995